Paai- en opgroeigebieden voor vis in en rond Marker Wadden

Wageningen Marine Research rapport C058/21 | 5 van 66 Samenvatting Marker Wadden is een eilandengroep die sinds 2016 aangelegd wordt in het Markermeer. In het kader van het Kennis- en Innovatieprogramma Marker Wadden (KIMA) is onderzocht hoe de nieuw gevormde habitats op en rond Marker Wadden worden benut als paaigebieden en opgroeigebieden voor jonge vis en op die manier bijdragen aan de visproductie en voedselbasis voor visetende watervogels. Dit rapport vormt een achtergronddocument voor het KIMA-syntheserapport 2022 (KIMA, concept 2021) dat het onderzoek in de eerste 5 jaar van het ontstaan van de archipel samenvat. Voor het onderzoek naar paai- en opgroeigebieden voor vis zijn intensieve visstandbemonsteringen uitgevoerd naar het voorkomen en de abundantie van vislarven en jonge vis in het voorjaar en de zomer (april/mei-september) van 2019 (eerste eiland,) en 2020 en 2021 (alle eilanden). In juni 2020 is tevens eenmaal een bemonstering uitgevoerd in de nieuwe habitats van Trintelzand. Waar mogelijk werd wadend in ondiepe oeverzones bemonsterd met respectievelijk een larvennet, RAVON-net en een broedzegen. Bij instabiele bodems (met name in de eerste periode na aanleg) werd ook vanuit Canadese kano’s gevist. In 2020 en 2021 zijn de bemonsteringen in samenwerking met onderzoeksprogramma Natuur in Productie (Nederlands Instituut voor Ecologie, Rijksuniversiteit Groningen en Radboud Universiteit) uitgevoerd. Determinatie van jonge vis gebeurde grotendeels in het veld. Kleine larven werden verzameld op formol voor nadere identificatie in het lab (microscoop). In aanvulling op het onderzoek naar paai- en opgroeigebieden rond de eilanden van Marker Wadden zijn in 2018 in het westelijk Markermeer verschillende bemonsteringsmethoden getest voor het vaststellen van soortsamenstelling van vis in en tussen fonteinkruidvelden, een type habitat dat zich op grote schaal ontwikkelt tussen de eilanden van Marker Wadden en Trintelzand. In augustus 2019 is daarnaast nog het voorkomen van vis in zandwinputten rond Marker Wadden onderzocht. Belangrijke habitats voor productie van jonge vis zijn ondiepe oeverzones, met name zones met een combinatie van oevervegetatie (riet en moerasandijvie) en onderwatervegetatie (fonteinkruid, aarvederkruid, kranswier), terwijl kale zand- en sliboevers vooralsnog relatief weinig te bieden hebben voor de meeste soorten jonge vis. Trintelzand en Marker Wadden hebben vergelijkbare functies doordat het beschutte gebieden zijn met geleidelijke land-water overgangen zoals die elders in het Markermeer weinig te vinden zijn. Dit heeft meerwaarde als paai- en opgroeigebied voor vele soorten vis. Binnen deze gebieden is er een grote variatie in habitats en ecologische waarde, ook tussen seizoenen en jaren, mede als gevolg van variatie in ontwikkeling van de watertemperatuur in het voorjaar en van wind die fluctuaties in waterpeil veroorzaakt (Marker Wadden zijn “windwadden”). De zandwinputten (met een diepte van 10-30 m) bieden een additioneel type habitat wat door zowel grote vis (met name snoekbaars) als kleine vis (met name spiering en jonge baars) gebruikt wordt. Het gebied bevindt zich nog in een pionierssituatie maar zal zich waarschijnlijk verder ontwikkelen richting een door waterplanten gedomineerde toestand, zowel oevers als de geleidelijke land- waterovergangen als de diepere delen van het meer in de luwte van de eilanden. In bemonsteringen met stortkuil en zegen werd daar een variatie aan jonge vis, inclusief (kleinere) roofvis als jonge snoekbaars en baars aangetroffen. De belangrijkste conclusie tot dusver is dat geleidelijke land-waterovergangen met flauwe taluds in de luwte van eilanden zorgen voor een mozaïek van vegetatierijke oeverzones voor paaien en ondiepe baaien met ondergedoken vegetatie die van belang zijn voor de productie van jonge vis. Op de schaal van het Markermeer werd de afgelopen jaren echter een zeer lage visstand waargenomen waarbij de aanleg van kale zandoevers op voorheen relatief visrijke stenen oevers, alsmede baggerwerkzaamheden, vermoedelijk een rol van betekenis hebben gespeeld. Het is belangrijk te noteren dat het tot dusver gaat om pionierssituaties die in ontwikkeling zijn. Dit zijn langjarige processen waarbij verschillende vormen van beheer mogelijk zijn die uiteindelijk zullen bepalen welke habitatontwikkeling en welke visproductie gerealiseerd kan worden.

Saved in:
Bibliographic Details
Main Authors: de Leeuw, Joep J., Volwater, Joey, van Keeken, Olvin A., Elings, Jelger, van Leeuwen, Casper H.A.
Format: External research report biblioteca
Language:Dutch
Published: Wageningen Marine Research
Subjects:Life Science,
Online Access:https://research.wur.nl/en/publications/paai-en-opgroeigebieden-voor-vis-in-en-rond-marker-wadden
Tags: Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!
Description
Summary:Wageningen Marine Research rapport C058/21 | 5 van 66 Samenvatting Marker Wadden is een eilandengroep die sinds 2016 aangelegd wordt in het Markermeer. In het kader van het Kennis- en Innovatieprogramma Marker Wadden (KIMA) is onderzocht hoe de nieuw gevormde habitats op en rond Marker Wadden worden benut als paaigebieden en opgroeigebieden voor jonge vis en op die manier bijdragen aan de visproductie en voedselbasis voor visetende watervogels. Dit rapport vormt een achtergronddocument voor het KIMA-syntheserapport 2022 (KIMA, concept 2021) dat het onderzoek in de eerste 5 jaar van het ontstaan van de archipel samenvat. Voor het onderzoek naar paai- en opgroeigebieden voor vis zijn intensieve visstandbemonsteringen uitgevoerd naar het voorkomen en de abundantie van vislarven en jonge vis in het voorjaar en de zomer (april/mei-september) van 2019 (eerste eiland,) en 2020 en 2021 (alle eilanden). In juni 2020 is tevens eenmaal een bemonstering uitgevoerd in de nieuwe habitats van Trintelzand. Waar mogelijk werd wadend in ondiepe oeverzones bemonsterd met respectievelijk een larvennet, RAVON-net en een broedzegen. Bij instabiele bodems (met name in de eerste periode na aanleg) werd ook vanuit Canadese kano’s gevist. In 2020 en 2021 zijn de bemonsteringen in samenwerking met onderzoeksprogramma Natuur in Productie (Nederlands Instituut voor Ecologie, Rijksuniversiteit Groningen en Radboud Universiteit) uitgevoerd. Determinatie van jonge vis gebeurde grotendeels in het veld. Kleine larven werden verzameld op formol voor nadere identificatie in het lab (microscoop). In aanvulling op het onderzoek naar paai- en opgroeigebieden rond de eilanden van Marker Wadden zijn in 2018 in het westelijk Markermeer verschillende bemonsteringsmethoden getest voor het vaststellen van soortsamenstelling van vis in en tussen fonteinkruidvelden, een type habitat dat zich op grote schaal ontwikkelt tussen de eilanden van Marker Wadden en Trintelzand. In augustus 2019 is daarnaast nog het voorkomen van vis in zandwinputten rond Marker Wadden onderzocht. Belangrijke habitats voor productie van jonge vis zijn ondiepe oeverzones, met name zones met een combinatie van oevervegetatie (riet en moerasandijvie) en onderwatervegetatie (fonteinkruid, aarvederkruid, kranswier), terwijl kale zand- en sliboevers vooralsnog relatief weinig te bieden hebben voor de meeste soorten jonge vis. Trintelzand en Marker Wadden hebben vergelijkbare functies doordat het beschutte gebieden zijn met geleidelijke land-water overgangen zoals die elders in het Markermeer weinig te vinden zijn. Dit heeft meerwaarde als paai- en opgroeigebied voor vele soorten vis. Binnen deze gebieden is er een grote variatie in habitats en ecologische waarde, ook tussen seizoenen en jaren, mede als gevolg van variatie in ontwikkeling van de watertemperatuur in het voorjaar en van wind die fluctuaties in waterpeil veroorzaakt (Marker Wadden zijn “windwadden”). De zandwinputten (met een diepte van 10-30 m) bieden een additioneel type habitat wat door zowel grote vis (met name snoekbaars) als kleine vis (met name spiering en jonge baars) gebruikt wordt. Het gebied bevindt zich nog in een pionierssituatie maar zal zich waarschijnlijk verder ontwikkelen richting een door waterplanten gedomineerde toestand, zowel oevers als de geleidelijke land- waterovergangen als de diepere delen van het meer in de luwte van de eilanden. In bemonsteringen met stortkuil en zegen werd daar een variatie aan jonge vis, inclusief (kleinere) roofvis als jonge snoekbaars en baars aangetroffen. De belangrijkste conclusie tot dusver is dat geleidelijke land-waterovergangen met flauwe taluds in de luwte van eilanden zorgen voor een mozaïek van vegetatierijke oeverzones voor paaien en ondiepe baaien met ondergedoken vegetatie die van belang zijn voor de productie van jonge vis. Op de schaal van het Markermeer werd de afgelopen jaren echter een zeer lage visstand waargenomen waarbij de aanleg van kale zandoevers op voorheen relatief visrijke stenen oevers, alsmede baggerwerkzaamheden, vermoedelijk een rol van betekenis hebben gespeeld. Het is belangrijk te noteren dat het tot dusver gaat om pionierssituaties die in ontwikkeling zijn. Dit zijn langjarige processen waarbij verschillende vormen van beheer mogelijk zijn die uiteindelijk zullen bepalen welke habitatontwikkeling en welke visproductie gerealiseerd kan worden.