Biodiversiteit in de melkveehouderij : investeren in veerkracht en reduceren van risico's
Bij de beoordeling van biodiversiteit wordt meestal naar natuurwaarden gekeken, zoals de aanwezigheid van zeldzame en rode lijst soorten, de achteruitgang in aantallen weidevogels en de stand van bijen, vlinders, etc. Onvoldoende realiseren we ons dat deze belangrijke soorten alleen kunnen voorkomen of overleven als er op het agrarische bedrijf aan een bepaald basisniveau van biodiversiteit is voldaan. Deze ‘basisbiodiversiteit’ is gebaseerd op gezonde bodems, gewassen en dieren op het bedrijf, en is functioneel: deze zorgt ervoor dat zogenoemde ‘drukfactoren’ (stress voor het systeem, zoals ziekten, emissies e.d.) minder schade toebrengen. Dit is een zichzelf versterkend proces. Daarnaast levert biodiversiteit ‘natuurwaarden’ op zoals de aanwezigheid van specifieke soorten die kenmerkend zijn voor landbouwgebieden en een aantrekkelijk cultuurlandschap. De laatste decennia perken ondernemers risico´s vooral in door externe middelen in te zetten (bijv. extra bemesting, beregening, antibiotica). Hiermee worden variaties in het systeem ingeperkt maar daarmee blijft ook de functionele agrobiodiversiteit op het bedrijf onbenut. Dit is uitgaan van een ‘controlemodel’. De focus ligt op zo hoog mogelijke productieniveaus tegen zo laag mogelijke kosten. De overheid probeert hierin excessen te voorkomen met generiek beleid. Het controlemodel heeft enerzijds geleid tot een zeer hoge efficiëntie en opbrengsten per hectare, maar anderzijds zijn de bijbehorende intensivering en schaalvergroting belangrijke veroorzakers van het voortgaande verlies aan biodiversiteit in het agrarisch gebied – bijvoorbeeld wat betreft weidevogels en het stagnerend herstel van de natuurkwaliteit in heel Nederland. Hiertegenover staat het ‘adaptatiemodel’ waarin de draagkracht van het natuurlijk systeem – als gevolg van goed management van bodemkwaliteit en functionele agrobiodiversiteit, in plaats van externe inputs ‐ de productie bepaalt en tegelijkertijd het risico op milieu‐, klimaat‐ en productieschade beperkt. Vanuit de draagkracht van het systeem geredeneerd draagt het optimaliseren van natuurlijke processen (bodem, water, gewas, dier, bedrijf) bij aan het beperken van externe risico’s zoals de gevolgen van klimaatfluctuaties, ziekten en plagen. In een dergelijk veerkrachtig systeem wordt actief gebruik gemaakt van de diverse biologische processen in het systeem zelf, de functionele (agro‐) biodiversiteit.
Main Authors: | , , , |
---|---|
Format: | External research report biblioteca |
Language: | Dutch |
Published: |
Louis Bolk Instituut
|
Subjects: | agriculture and environment, animal welfare, dairy farming, environmental enrichment, livestock farming, management, rural environment, sustainability, bedrijfsvoering, dierenwelzijn, duurzaamheid (sustainability), landbouw en milieu, melkveehouderij, omgevingsverrijking, plattelandsomgeving, veehouderij, |
Online Access: | https://research.wur.nl/en/publications/biodiversiteit-in-de-melkveehouderij-investeren-in-veerkracht-en- |
Tags: |
Add Tag
No Tags, Be the first to tag this record!
|
Summary: | Bij de beoordeling van biodiversiteit wordt meestal naar natuurwaarden gekeken, zoals de aanwezigheid van zeldzame en rode lijst soorten, de achteruitgang in aantallen weidevogels en de stand van bijen, vlinders, etc. Onvoldoende realiseren we ons dat deze belangrijke soorten alleen kunnen voorkomen of overleven als er op het agrarische bedrijf aan een bepaald basisniveau van biodiversiteit is voldaan. Deze ‘basisbiodiversiteit’ is gebaseerd op gezonde bodems, gewassen en dieren op het bedrijf, en is functioneel: deze zorgt ervoor dat zogenoemde ‘drukfactoren’ (stress voor het systeem, zoals ziekten, emissies e.d.) minder schade toebrengen. Dit is een zichzelf versterkend proces. Daarnaast levert biodiversiteit ‘natuurwaarden’ op zoals de aanwezigheid van specifieke soorten die kenmerkend zijn voor landbouwgebieden en een aantrekkelijk cultuurlandschap. De laatste decennia perken ondernemers risico´s vooral in door externe middelen in te zetten (bijv. extra bemesting, beregening, antibiotica). Hiermee worden variaties in het systeem ingeperkt maar daarmee blijft ook de functionele agrobiodiversiteit op het bedrijf onbenut. Dit is uitgaan van een ‘controlemodel’. De focus ligt op zo hoog mogelijke productieniveaus tegen zo laag mogelijke kosten. De overheid probeert hierin excessen te voorkomen met generiek beleid. Het controlemodel heeft enerzijds geleid tot een zeer hoge efficiëntie en opbrengsten per hectare, maar anderzijds zijn de bijbehorende intensivering en schaalvergroting belangrijke veroorzakers van het voortgaande verlies aan biodiversiteit in het agrarisch gebied – bijvoorbeeld wat betreft weidevogels en het stagnerend herstel van de natuurkwaliteit in heel Nederland. Hiertegenover staat het ‘adaptatiemodel’ waarin de draagkracht van het natuurlijk systeem – als gevolg van goed management van bodemkwaliteit en functionele agrobiodiversiteit, in plaats van externe inputs ‐ de productie bepaalt en tegelijkertijd het risico op milieu‐, klimaat‐ en productieschade beperkt. Vanuit de draagkracht van het systeem geredeneerd draagt het optimaliseren van natuurlijke processen (bodem, water, gewas, dier, bedrijf) bij aan het beperken van externe risico’s zoals de gevolgen van klimaatfluctuaties, ziekten en plagen. In een dergelijk veerkrachtig systeem wordt actief gebruik gemaakt van de diverse biologische processen in het systeem zelf, de functionele (agro‐) biodiversiteit. |
---|